European Silver SRI®

 

 

ZILVEREN POTPOURRI
Johannes Arntzen, Arnhem, circa 1770

142 gram, 9,4 cm hoog; diameter 10,2 cm.

De potpourri staat op een uitlopende gladde voet, waarboven het bolle gladde lichaam zich verwijdt en uitmondt in een verdikte geschulpte rand. Het afneembare bol gedreven deksel is ajour gezaagd met onder andere bloemmotieven en wordt bekroond door een bloemtak met blaadjes. Gemerkt met het meesterteken op de onderzijde van het lichaam en tevens gemerkt met het herkeur van 1807 op het lichaam onder en het deksel binnenzijde.

 

Potpourri’s

Het gebruik van de porseleinen potpourri was al in de 17e eeuw bekend in Frankrijk. Pas in de 18e eeuw verspreidde het gebruik van dit voorwerp zich over de rest van Europa. De vroegste exemplaren zijn van Chinees porselein, vaak gevat in metalen monturen. In Nederland is het vroegste zilveren exemplaar vervaardigd in Deventer door Benjamin Overdorp. Met name in Zutphen, maar ook in Deventer, Doesburg en Arnhem werden zilveren potpourri’s vervaardigd, die qua model en afmeting zeer op elkaar lijken. De desbetreffende zilversmeden blijken allen connecties te hebben met Zutphen.

 

Potpourri is eigenlijk een mengsel van gedroogde bloemblaadjes, kruiden en specerijen, bedoeld om slechte geuren binnenshuis te camoufleren. Later zijn ook de bakjes waarin dit geurige mengsel gedaan werd zo gaan heten. 

 

De zilversmid

Johannes Arntzen (ca. 1731 -1807) was afkomstig uit Zutphen. Hij heeft daar vermoedelijk het vak van zilversmid geleerd en woonde er tot 1757, toen hij in ondertrouw ging met Catharina Steenhouwer. Daarna, in 1757, werd hij ingeschreven als burger van Arnhem. Om als meester bij het Arnhemse zilversmidsgilde ingeschreven te worden moest Johannes Arntzen nog drie jaar in dienst gaan bij een Arnhemse meester-zilversmid, hoewel hij naar eigen zeggen al zeven jaar bij een meester-zilversmid werkzaam was geweest. Echter dit was een vereiste van het gilde Aldus geschiedde, zodat hij in 1761 alsnog als meester kon worden ingeschreven. Later ging hij wonen in Rhenen en Velp, waar hij voor de tweede maal in het huwelijk trad. Zijn tweede echtgenote was Machtelina Bastiaan. Hun zoon Jan Hendrik Arntzen (1768 - na 1813) werd ook zilversmid in Arnhem.[1] Omdat Johannes en Machtelina vertrokken buiten Arnhem naar Rhenen, is dit de reden geweest dat hij zich als ‘aanwerpeling’ bij het Utrechtse goud- en zilversmidsgilde liet inschrijven in 1762 en in1773. Daardoor kon hij tegen verminderd gildegeld zijn zilveren voorwerpen laten keuren. ‘Aanwerpelingen’ bij het Utrechtse gilde hoefden geen burger te zijn van de stad. Dit is de reden dat er niet alleen voorwerpen met Arnhems keur, maar ook met Utrechts keur bekend zijn van de hand van Johannes Arntzen. Vanaf 1798 is hij keurmeester van het gilde en ook kashouder en werkmeester.[2]

 

Van Johannes Arntzen zijn verschillende zilveren voorwerpen bekend, onder andere: bestek, schuttersplaatjes, kandelaars, sauskommen, bodebussen, olie- en azijnstel, en potpourri’s. 

Er zijn vijf potpourri’s bekend die zijn meesterteken dragen en gekeurd zijn in Utrecht of Arnhem. Vier van deze zijn in vormgeving overeenkomstig maar met een andere bloem versiering, gekeurd in Arnhem of Utrecht: in het Zutphens Museum, (Arnhem 1771)[3], in het Rijksmuseum Amsterdam, (Utrecht 1775)[4], in het Gemeente Museum Arnhem,(Utrecht 1775) [5]. Ook een potpourri met overeenkomstige vormgeving is gemerkt met de A voor Arnhem en zijn meesterteken. [6] De vijfde potpourri is afwijkend van vormgeving en was in 2022 aanwezig in de kunsthandel. [7] De datering van deze twee laatstgenoemde potpourri’s is gebaseerd op Johannes Arntzens werkzame in Arnhem en niet in Rhenen, waar hij later woonde en als ‘aanwerpeling’ zijn zilveren voorwerpen in Utrecht liet keuren door het gilde aldaar.

 

De afgebeelde letter A wordt verondersteld naar de plaats Arnhem te verwijzen. Dit merkteken komt op meerdere zilveren voorwerpen voor, vervaardigd door verschillende zilversmeden uit Arnhem. Zilver gemerkt met een A komt al voor in 1734 bij de zilversmid Henderik Witveld en ook bij de Arnhemse zilversmeden Daniël Courou, Jan Dorsten en Rutger Reynders aan het eind van de 18e eeuw.[8]

Dit keurteken zal vermoedelijk gebruikt zijn voor zilver dat, toen het ter keuring bij het Arnhemse gilde werd aangeboden, beneden het Hollands gehalte bleek te zijn.[9]

Deze veronderstelling, die niet beschreven is in de literatuur, is mede gebaseerd op het feit dat de vermelde zilveren voorwerpen met dit teken onder andere schuttersgildeplaatjes zijn. Deze schildjes zijn vaak onder het gehalte vervaardigd in de plaatsen waar schuttersgilden zijn.



[1] Tent.cat. 1955, nr. 474, p. 154.

[2] Voor biografische gegevens zie: Tent.cat. 1955, nr. 460, p[. 151. Tevens is gebruik gemaakt van aantekeningen L.E. Van den Bergh-Hoogterp, met vriendelijke dank.

[3] Zutphens Museum, inv.nr. V03372. Zie, Tent.cat 1955, nr. 183; Ter Molen 1972, nr. 10.

[4] Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. BK-15768.

[5] Gemeentemuseum Arnhem, inv.nr. GM 08182.

[6] Dit is de potpourri die nu beschreven is, J.J. Roosjen, Breukelen, ref. H317. 

[7] A. Aardewerk, Den Haag, 2022. Foto E. Aardewerk.

[8] Zie Cochius 1958, nrs. 52, 54, 55, 81, 83, 84, 88, 91, 102, 110, 112, 117 en 118.

[9] Het gehalte voor de Hollandse provinciën was in 1663 vast gesteld op 934/1000. Om aan te geven dat het zilver voldeed aan dit gehalte werd de leeuw afgeslagen als derde teken van het gilde. Omdat Arnhem niet viel onder regel, maar wel moest voldoen aan het gehalte werd het merkteken HOL afgeslagen naast het stadsteken en jaarletter. De letter A kan gezien worden als het zogenaamde kleine keur van Arnhem.

 

A DUTCH SILVER POTPOURRI

Johannes Arntzen, Arnhem, circa 1770

142 grams; 9.4 cm high; diameter 10.2 cm.

 

The potpourri stands on a spreading plain base, above which the circular plain body widens, terminating in a thickened scalloped rim. The detachable domed chased lid is pierced with floral motifs, among others, and is topped with a flower stalk with leaves. Struck with the maker’s mark on the underside of the body, also struck with the control mark of 1807 on the lower body and inside the lid.

 

Potpourris

The use of porcelain potpourris was already known in 17th-century France. It wasn’t until the 18th century that the use of this object spread across the rest of Europe. The earliest examples were made of Chinese porcelain, often set in metal mounts. In the Netherlands, the earliest silver example was made in Deventer by Benjamin Overdorp. Especially in Zutphen, but also in Deventer, Doesburg, and Arnhem, silver potpourris were produced that are very similar in shape and size. The respective silversmiths all appear to have had connections to Zutphen.

Actually, potpourri is a mixture of dried flower petals, herbs, and spices, intended to mask unpleasant indoor odors. Later, the containers in which this fragrant mixture was placed also came to be called potpourris.

 

The silversmith Johannes Arntzen (ca. 1731–1807) was originally from Zutphen. It is likely he learned the silversmith’s craft there and lived there until 1757, when he became engaged to Catharina Steenhouwer. That same year, he registered as a citizen of Arnhem. To be registered as a master in the Arnhem silversmiths’ guild, Johannes Arntzen had to work for three more years with an Arnhem master silversmith, even though he claimed to have already worked for seven years under a master silversmith. However, this was a guild requirement. Thus in 1761 he was finally registered as a master. He later moved to Rhenen and Velp, where he married for the second time. His second wife was Machtelina Bastiaan. Their son Jan Hendrik Arntzen (1768 – after 1813) also became a silversmith in Arnhem.

Because Johannes and Machtelina moved outside Arnhem to Rhenen, he registered as an 'aanwerpeling' (non-resident applicant) with the Utrecht gold and silversmiths’ guild in 1762 and again in 1773. This allowed him to have his silver items tested by the assay master of the guild at a reduced fee. ‘Aanwerpelingen’ at the Utrecht guild did not need to be citizens of the city. This is why there are known silver objects by Johannes Arntzen, either with Arnhem marks or Utrecht marks.

From 1798, he served as an assay master for the guild and also as a retailer and a foreman.

Various silver objects by Johannes Arntzen are known, including cutlery, marksmen plaques, candlesticks, sauce boats,’ bodebussen’, cruet sets, and potpourris.

Five potpourris are known to bear his maker’s mark. They were either hallmarked in Utrecht or in Arnhem. Four of these have similar shapes, but different floral decorations, marked in either Arnhem or in Utrecht :one in Zutphen Museum (Arnhem 1771),one in Rijksmuseum Amsterdam (Utrecht 1775),one in Arnhem Municipal Museum (Utrecht 1775). Another potpourri , now offered for sale, with a similar shape is marked with the 'A' for Arnhem and his make’s mark. The fifth potpourri differs in design and was present on the art market in 2022. The dating of these latter two potpourris is based on Johannes Arntzen’s active period in Arnhem and not in Rhenen, where he later lived, when he had his silver objects inspected in Utrecht as an ‘aanwerpeling’.

 

The depicted letter 'A' is described to refer to the city of Arnhem. This mark appears on several silver items made by various Arnhem silversmiths. Silver marked with an 'A' already appears in 1734, on silverware by silversmith Henderik Witveld and also by Arnhem silversmiths Daniël Courou, Jan Dorsten, and Rutger Reynders at the end of the 18th century. This letter ‘A’ was likely used for silver that was found to be below the Dutch standard of alloy, when submitted for testing at the Arnhem guild. This assumption, which has not been described in literature, is partly based on the fact that the known silver items  struck with this mark include marksmen guild plaques. These plaques were often made below standard in towns where marksman guilds existed.

Vergelijkende literatuur

Vergelijkende literatuur:

-Tent. cat. Gelders Zilver, Gemeente Museum Arnhem, 1955. p. 56

-J.M. Cochius, Catalogus van zilverwerken, Gemeentemuseum Arnhem, Nijmegen, 1958

-J.R. ter Molen, Antiek, “De potpourri: een merkwaardig object in het Nederlandse zilver”, oktober 1972, p. 173-184.

-K.F. Kerrebijn en J. P. van Rijen, Jaarboek De Stavelij, “Zilveren potpourri’s, een overzicht van de Nederlandse exemplaren”, Nijmegen, 2002, pp. 25-33.

-Dr. Louise van den Bergh-Hoogterp, ‘Aanwerpelingen bij het Goud- en Zilversmedengilde te Utrecht in de 17de en 18de eeuw’ , De Stavelij, jaarboek 2006, p. 60-61, p. 84.