JAPANSE ARITA PORSELEINEN KAN MET ZILVEREN DEKSEL
Cornelis van der Hoeff,
Amsterdam,
1743
, 17,5 cm hoog
De peervormige Arita kan in blauw en wit is gedecoreerd met panelen waarin bloemen en takjes staan afgebeeld, gescheiden door banden met gestileerde krullende takjes. Het zilveren scharnierende en gewelfde ronde deksel is in het midden ingezet met een zilveren penning. Deze penning is verleend aan de schutterij van Amsterdam voor het bedwingen van het Aansprekersoproer in 1696 en is vervaardigd door Reynier Arondeaux. De schelpvormige duimrust staat op het scharnier dat het deksel en de zilveren bladvormige montering op het oor verbindt. Volledig gemerkt op het scharnier aan de binnenzijde.
De zilversmid Cornelis van der Hoeff werd circa 1711 te Haarlem geboren, als zoon van Abraham van der Hoeff en Antje Vrijling. Hij staat in zijn geboorteplaats in Haarlem vermeld als knoopmaker, 1729, en als gilde lid in 1734.[1] In 1735 huwde hij Geertruy Cock (Kock). Kennelijk vertrok het paar daarna naar Amsterdam, waar Cornelis het poorterschap van de stad Amsterdam verkreeg op 10 augustus 1735. Daarna kon hij toetreden tot het Amsterdamse zilversmedengilde al komt zijn naam niet voor op de bewaarde lijsten en registers. Hij is zijn meesterteken ‘een tol’ blijven voeren in Amsterdam, hetgeen wij nu aannemen. In 1745 kocht hij een huis aan de Nieuwe Leliestraat te Amsterdam, waar zijn echtgenote overleed in 1762. Zelf overleed hij in 1772 en woonde toen op de Hoogte Kadijk.
Het meesterteken, “tol” is door Citroen in 1988 beschreven als dat van Cornelis van der Hoeff in het boek over Haarlemse zilversmeden.[2] Het feit dat Cornelis in 1735 vertrekt naar Amsterdam, is de aanleiding om dit meesterteken ‘tol” ook aan hem toe schrijven in Amsterdam. Citroen vermeldt in 1975 hetzelfde meesterteken, maar dan met een toeschrijving aan de zilversmid Gerard Knolleman.[3] Men neemt nu aan dat deze toeschrijving niet juist is en dat het vermelde meesterteken aan Cornelis van der Hoeff moet worden toegeschreven.[4]
Reinier Arnondeaux, afkomstig uit Middelburg, was als goudsmid en stempelsnijder werkzaam in Amsterdam tussen 1678 en 1702. Zijn voornaamste penningen staan afgebeeld in Van Loon waaronder de beloningspenning voor het bedwingen van het Aansprekersoproer in 1696. [5] In 1684 verkreeg hij octrooi tot het slaan van “seeckere konstige medalien, vertoonende de afbeeldingen van doorluchtige personagiën, vermaarde en geleerde mannen, overwinningen, sinnebeelden en vredepenningen”. Hij overleed te Amsterdam in 1727.[6]
De penning die Reinier Arnondeaux heeft vervaardigd is naar het ontwerp van Philip Tideman. Dit gegeven is bekend door het aantekenboek met ruwe schetsen dat bewaard is gebleven van Tideman. [7]
Philip Tideman (1657-1705) was afkomstig uit Hamburg, waar hij aanvankelijk opgeleid werd tot schilder bij de onbekende schilder Nicolaes Raes. Hij schilderde historiestukken in zijn geboorteplaats totdat hij rond 1678 naar Amsterdam vertrok, waar hij in de leer ging bij de fameuze Gerard de Lairesse, die hem in contact bracht met de Amsterdamse clientèle. Door Tidemans aantekenboek met ruwe schetsen, waarin hij zijn opdrachten tussen 1694 en 1697 bijhield, is bekend dat hij onder meer ontwerpen maakte voor kamerdecoraties, titelpagina’s, penningen, inktpotten, waaiers en koetsen.
In het midden van het aantekenboek staan zeventien ruwe schetsen van Neptunes in allerlei houdingen, waarvan hij de beste gebruikte voor een penning, gezien de inscriptie aan de bovenrand. Het uitgewerkte ontwerp is verloren gegaan, maar het staat vast dat het gaat om de gedenkpenning uitgedeeld door de gemeente Amsterdam aan de leden van schutterij voor het herstellen van de rust tijdens het Aansprekersoproer, 1696.
De gedenkpenning uitgedeeld door de gemeente Amsterdam aan de leden van schutterij voor het herstellen van de rust tijdens het Aansprekersoproer, 1696
Voorzijde: De zeegod Neptunus op een door twee paarden getrokken zeewagen, met een drietand in de linkerhand en de rechterhand uitgestrekt over de golven, die door de stormwinden worden opgezweept, met de voorgrond een nest ijsvogels. Randschrift: ‘MOTOS PRÆSTAT COMPONERE FLVCTVS’ (het is beter de woedende baren te bedwingen). Keerzijde: Hetzelfde nest ijsvogels op een rustige zee, beschenen door de stralen van de opkomende zon en onder een lambrekijn met het opschrift: ‘HALCYONTBVS REDVCTIS / SENATVS AMSTELOD. / CIVIBVS SVIS HOC / ANTIQVÆ VIRTVTIS / SPECTATÆQ. FIDEI / PRÆMIVM LARGITVR’ (nu de ijsvogels wedergekeerd zijn, schenkt de raad van Amsterdam dit aan zijn burgers als beloning voor oude deugd en beproefde trouw).
Aanleiding voor het tumult vormde de door de Staten van Holland ingevoerde belasting op trouwen en begraven, die tot doel had de hoge kosten voor de sinds 1688 slepende oorlog met Frankrijk te verlichten. Om de heffing te kunnen innen, vaardigde het stadsbestuur op 10 januari 1696 een keur uit, die tegelijkertijd het gehele begrafeniswezen reorganiseerde. De nieuwe regeling maakte de Amsterdamse begrafenisondernemers, aansprekers geheten, en de lijk- en lantaarndragers tot stedelijke beambten, die voortaan door de burgemeesters aangesteld zouden worden. In eerste instantie ging het verzet uit van de aansprekers zelf, die in de keur een regelrechte bedreiging voor hun broodwinning zagen, maar zij waren erin geslaagd de armere inwoners van de stad te doen geloven dat zij de dupe zouden worden van de nieuwe maatregelen. Op maandag 30 januari ,1696, verschenen zelfs enkele aansprekers ten stadhuize om hun beklag te doen. Aan het eind van de middag werden twee burgemeesters in de Kalverstraat beledigd. Ook was het onrustig bij het aalmoezeniershuis aan de Prinsengracht, waar het bureau van de nieuwe stedelijke begraafdienst voorlopig was gevestigd. Hierop besloten heren burgemeesters om de volgende dag troepen paraat te houden bij het aalmoezeniershuis en bij de belangrijkste stadspoorten. Hoe dit ook zij, de maatregel bleek geen overbodige. De volgende ochtend had zich bij het aalmoezeniershuis een menigte verzameld die de nieuw aangestelde beambten belaagde en uitmaakte voor schurken en pestdragers. Velen wisten het vege lijf slechts te redden door de aangrenzende huizen binnen te vluchten. De oproer ging verder met het belagen en plunderen van de huizen, de inventaris werd op straat gegooid door de belagers. Hiervan zijn verschillende prenten en tekeningen bewaard gebleven. Zo waren oproerkraaiers voor het huis van voormalig burgemeester Joan de Vries aan de Herengracht. Een aantal van hen rent verschrikt weg terwijl de schutterij enkele andere demonstranten aanvalt met geweren en zwaarden. Ook woedende burgers plunderden het huis van burgemeester Jacob Boreel aan de Herengracht. Een woedende menigte plunderde het Pintohuis (van de jood Ishac de Pinto) in de Sint Antoniesbreestraat . Terwijl ook het huis van kapitein Martinus Spaaroog aan de Reguliersgracht niet aan de plundering ontkwam op 31 januari en 1 februari 1696.
[1] Voet 1928, nr. 86, pp. 40 en 131
[2] Citroen 1988, p. 50, nr. 156. E. Voet jr. vermeldt het meesterteken wel onder nr. 86 maar niet met de naam Cornelis van der Hoeff.
[3] Citroen 1975, nr. 1093. In de aantekeningen van K.A. Citroen over Amsterdamse zilversmeden is een correctie van hem en een nieuw nummer 1207.1. Gerard Knolleman, vermeld onder nr. 1093 heeft wel bestaan. Hij is genoemd in “De maandelikse Nederlandsche Mercurius, van July tot December, 1756” op pagina 148 onder de rubriek van overleden personen binnen de stad Amsterdam: Donderdag, 13 dito (september) “Gerard Knolleman, Mr Goud en Silversmit”. Hieruit blijkt dat Knolleman wel goud- en zilversmid was, maar de toeschrijving van het meesterteken onder nr. 1093 niet juist is.
[4] Vreeken 2003, p. 443.
[5] G. van Loon, Beschryving der Nederlandsche historipenningen. Deel II, p. 221.George Sanders, De Beeldenaar nov/dec 1999. De beloningspenning op het neerslaan van het aansprekersoproer te Amsterdam en Van Loon IV, 161/221.3
[6] Wages, Vol. IV, p. 161.3
George Sanders, The Sculptor, Nov/Dec 1999. The reward medal for putting down the appeal riot in Amsterdam and Van Loon IV, 161/221.3. Citroen 1975, No. 1173.
[7] Rijksmuseum Museum, inv.nr. bi-1946-660, pen and brown ink, black chalk, 214 x 178 mm. Sinds 1946 wordt dit bewaard in het Rijksprentenkabinet. De afbeeldingen zijn overgenomen uit Ram 2016, pp. 267, 268
JAPANESE ARITA PORCELAIN JUG WITH SILVER LID
Cornelis van der Hoeff, Amsterdam, 1743
17,5 cm high
The pear-shaped Arita jug in blue and white is decorated with panels depicting flowers and twigs, separated by bands with stylized scrolling twigs. The silver hinged and slightly domed circular lid is set in the center with a silver medal. This medal was awarded to the ‘Schutterij of Amsterdam’ for suppressing the ‘Aansprekersoproer’ in 1696 and was made by Reynier Arondeaux. The shell-shaped thumb rest is attached to the hinge that connects the lid and the silver leaf-shaped mount on the handle. Fully marked on the hinge on the inside.
The silversmith Cornelis van der Hoeff was born in Haarlem around 1711, the son of Abraham van der Hoeff and Antje Vrijling. He is listed in his birthplace in Haarlem as a button maker in 1729, and as a guild member in 1734. In 1735 he married Geertruy Cock (Kock). Apparently the couple then left for Amsterdam, where Cornelis obtained the citizenship (poorterschap) of the city of Amsterdam on 10 August, 1735. After that he was able to join the Amsterdam silversmiths' guild, although his name does not appear on the preserved lists and registers. He continued to carry his maker’s mark 'a toll' in Amsterdam, which we now assume. In 1745 he bought a house on the Nieuwe Leliestraat in Amsterdam, where his wife died in 1762. He himself died in 1772 and lived at the Hoogte Kadijk. The master mark, " a toll" was described by Citroen in 1988 as that of Cornelis van der Hoeff in his publication about Haarlem silversmiths. The fact that Cornelis left for Amsterdam in 1735 is the reason to attribute this master mark ' a toll' to him in Amsterdam. Citroen mentions the same maker’s mark in 1975, but with an attribution to the silversmith Gerard Knolleman. It is now assumed that this attribution is incorrect and that the mentioned maker’s mark must be attributed to Cornelis van der Hoeff.
Reinier Arnondeaux, originally from Middelburg, worked as a goldsmith and stamp cutter in Amsterdam between 1678 and 1702. His most important medals are depicted in Van Loon, including this reward medal for suppressing the Aansprekersoproer in 1696. In 1684 he obtained a patent for the making of "seeckere konstige medalien”, displaying the images of important persons, renowned and learned men, victories, symbols and peace medals". He died in Amsterdam in 1727.
The medal that Reinier Arnondeaux made was designed by Philip Tideman. This fact is known from the notebook with rough sketches by Tideman that has been preserved.
Philip Tideman (1657-1705) came from Hamburg, where he was initially trained as a painter by the unknown painter Nicolaes Raes. He painted history pieces in his birthplace until he left for Amsterdam around 1678, where he was apprenticed to the famous Gerard de Lairesse, who brought him into contact with the Amsterdam clientele. Tideman's notebook with rough sketches, in which he kept track of his commissions between 1694 and 1697, which has been kept in the Rijksprentenkabinet since 1946, is known to have made designs for room decorations, title pages, medals, inkwells, fans and carriages, among other things. In the middle of the notebook are seventeen rough sketches of Neptune in all kinds of postures, the best of which he used for a design for a medal, given the inscription on the top edge. The elaborate design has been lost, but it is certain that it is the commemorative medal distributed by the municipality of Amsterdam to the members of the “schutterij” for restoring peace during the Aansprekersoproer, 1696.
The commemorative medal distributed by the municipality of Amsterdam to the members of the “schutterij“ for restoring peace during the “Aansprekersoproer,” 1696 Obverse: The sea god Neptune on a two-horse-drawn sea chariot, with a trident in the left hand and the right hand stretched out over the waves, which are whipped up by the storm winds, with the foreground a nest of kingfishers. Inscription: 'MOTOS PRÆSTAT COMPONERE FLVCTVS' (it is better to restrain the furious waves). Reverse: The same nest of kingfishers on a calm sea, illuminated by the rays of the rising sun and under a lambrequin with the inscription: 'HALCYONTBVS REDVCTIS / SENATVS AMSTELOD. / CIVIBVS SVIS HOC / ANTIQVÆ VIRTVTIS / SPECTATÆQ. FIDEI / PRÆMIVM LARGITVR' (now that the kingfishers have returned, the Council of Amsterdam bestows this on its citizens as a reward for old virtue and tried loyalty).
The reason for the uproar was the tax on marriages and burials introduced by the States of Holland, which was intended to alleviate the high costs of the war with France that had been going on since 1688. In order to collect the levy, the city council issued a decree on 10 January, 1696, which at the same time reorganized the entire funeral business. The new regulation made the Amsterdam undertakers, called addressees (Aansprekers), and the corpse and lantern bearers into urban officials, who would henceforth be appointed by the mayors. Initially, the resistance came from the addressees themselves, who saw the label as an outright threat to their livelihood, but they had succeeded in making the poorer inhabitants of the city believe that they would bear the brunt of the new measures. On Monday, 30 January, 1696, even some of the addressees appeared at the city hall to complain. At the end of the afternoon, two mayors in the Kalverstraat were insulted. There was also unrest at the chaplain's house on the Prinsengracht, where the office of the new urban burial service was temporarily located. The next day, lord mayors decided to keep troops ready at the chaplain's house and at the main city gates. The measure turned out to be a good one. The next morning, a crowd had gathered at the chaplain house, harassing the newly appointed officers and calling them villains and black death spreaders. Many only managed to save the day by fleeing into the adjacent houses. The riot continued with the attacking and looting of the houses, the inventory was thrown into the street by the assailants. Several prints and drawings have been preserved. For example, rioters were in front of the house of former mayor Joan de Vries on the Herengracht. Some of them ran away in terror while the militia attacked some other protesters with guns and swords. Angry citizens also ransacked the house of mayor Jacob Boreel on the Herengracht. An angry mob ransacked the Pinto house (of the Jew Ishac de Pinto) in the Sint Antoniesbreestraat. While the house of Captain Martinus Spaaroog on the Reguliersgracht also did not escape the looting on 31 January and 1 February 1696.
-Mr. Gerard van Loon, Beschrijving der Nederlandsche Historiepenningen, ‘s-Gravenhage 1723–1731, Deel IV, p. 161.3
-E. Voet Jr., Haarlemsche Goud- en Zilversmeden en Hunne merken, Haarlem, 1928
-K.A. Citroen, Haarlemse zilversmeden en hun merken, Haarlem, 1988
-H. Vreeken, Goud en Zilver met Amsterdamse keuren, Amsterdams Historisch Museum, Zwolle, 2003
-Marleen Ram, in Rijksmuseum Bulletin, An Amsterdam Notebook Unravelled: Designs for Decorative and Ornamental Objects by Philip Tideman, Vol. 64 No. 3, 2016.