ZILVEREN SCHAAL
Lodewijk van Kooten,
Amsterdam,
1935
572 gram, diameter 27
De diepe ronde schaal is gedreven met een decor van zes grote harten, verbonden door liggende ovalen op een gematteerde achtergrond. Aan de onderzijde zijn zes gestileerde gladde blaadjes geappliqueerd, waaruit de zes gekrulde voetjes voortkomen.
Volledig gekeurd op de rand aan de onderzijde en voorzien van het winkeliersmerk LW van Kooten, Amsterdam.
Lodewijk Willem (Lody) van Kooten (Amsterdam, 29 april 1903 – 28 november 1972), was de zoon van de goudsmid en juwelier Lodewijk Willem (Louis) van Kooten (1875-1949) en Elisabeth Georgine Meijer (1880 -1946), dochter uit een Amsterdamse zilversmedenfamilie. Het familiebedrijf Van Kooten was gevestigd aan de Nieuwe Spiegelstraat 32 en later aan de Kerkstraat 150, waar zowel woonruimte als een grote atelierruimte was. Op school bleek Lody zeer goed te kunnen tekenen. Zijn creativiteit en interesse voor kunst werden gestimuleerd door zijn tante Margaretha Verwey, een zuster van de schrijver Albert Verwey. Haar handwerkwinkel was in de Nieuwe Spiegelstraat 64/66 gevestigd, vlakbij zijn ouderlijke woning. Zij adviseerde hem om naar de Rijksacademie te gaan. Zo komt Lody als 16-jarige op de Stadhouderskade bij Professor Antoon Derkinderen terecht. Via deze professor en zijn tante, die beiden lid waren van de Wahanaloge van de Theosofische Faculteit te Amsterdam, komt hij in aanraking met het theosofisch gedachtengoed. Na Margaretha’s verhuizing naar Blaricum in 1920 bezoekt Lody haar regelmatig en komt zo in contact met diverse Larense en Blaricumse kunstenaars, waaronder de jonge kunstschilder en etser Jan Koeman, die met zijn echtgenote aan de Torenlaan te Blaricum woonde.
De contacten met Jan Koeman verlopen zo positief, dat Lody binnen de kortste tijd de academie in Amsterdam vaarwel zegt en bij hem in de leer gaat. Hij doet dit in de weekeinden, want gedurende de normale werkdagen leert hij ondertussen bij zijn vader Louis en zijn oom Pieter Christoffel in het ouderlijke bedrijf in de Kerkstraat te Amsterdam het goud- en zilversmedenambacht.
In 1922 vertrekt hij voor een studiereis naar Frankrijk en komt pas in 1925 terug. Na zijn terugkeer naar Nederland gaat hij zich meer toeleggen op het ontwerpen en vervaardigen van gesmede bronzen en zilveren gebruiksgoederen en kunstnijverheidsartikelen. Ook begint hij in deze periode met houtsnijwerk.
Na zijn kortstondige huwelijk in 1928 gaat hij met zijn eerste echtgenote wonen in een door Berlage ontworpen villa La Fulica, Torenlaan 31 te Blaricum, een geschenk van zijn ouders. Na de scheiding blijft hij daar wonen.
Omstreeks deze tijd treedt hij toe tot de Larense Schilderskring, waarvan hij binnen korte tijd de rol van secretaris-penningmeester op zich neemt en in deze hoedanigheid meerdere kunstexposities organiseert in het bekende Larense Hotel Hamdorff. Hij zal deze functie, ondanks zijn enorm drukke werkzaamheden en buitenlandse periodes tot vlak voor het begin van de Tweede Wereldoorlog blijven vervullen.
Inmiddels heeft hij een behoorlijke productie van zilveren gebruiksvoorwerpen in de voor hem zeer specifieke handgesmede stijl, een mengeling van Nederlandse Nieuwe Stijl en Art Déco vervaardigd, waaronder een groot aantal schalen, dienbladen, bonbonschaaltjes, kandelaars, thee- en koffieserviezen, rookstellen, toiletstellen, asbakken, bekers en ook bestekwerk.
In 1930 wordt hem via contacten van vader Louis verzocht enkele zilveren voorwerpen (bekers en schalen) in te zenden naar de zeventiende Biennale Venezia 1930, hiervoor ontvangt hij een “Diploma di Partecipatione”; zijn zilverwerk wordt als een vernieuwend succes gezien en alom geprezen.
Vanaf ca. 1930 werkt hij naast de werkzaamheden in het ouderlijke bedrijf in Amsterdam en zijn kunstproductie in zijn woonhuis/atelier te Blaricum- tevens als technisch adviseur voor een bevriende Belgische zakenrelatie en oude Franse studievriend van vader Louis, de firma Wolfers Frères te Brussel. Dit zal hij tot 1939 met tussenpozen blijven doen.
Door deze Belgische situatie is hij heel erg veel tussen Nederland, België en ook Frankrijk onderweg en beschikt over zeer veel internationale contacten. Onder andere hierdoor wordt hem verzocht een inzending te doen naar de “Exposition Internationale des Arts & Techniques 1937” te Parijs. Hier zendt hij slechts één voorwerp in, een zilveren bonbonnière. Hiermee valt hij echter wél in de prijzen, want dit ene stuk blijkt goed te zijn voor de zilveren medaille en het bijbehorende “Diplome de Medaille d’ Argent”.
Deze veelzijdige kunstenaar wordt een “edelsmid, graficus, ontwerper, schilder, aquarellist, etser, tekenaar, pentekenaar, pastellist, beeldhouwer, emailleur, en medailleur” genoemd die met hout, brons, steen, zilver end goud gebruiksvoorwerpen maakte. Van 1937 tot 1964 woonde hij in Amsterdam en na 1964 in De Koog op Texel. Hij overleed in 1972.[1]
[1] Gegevens van: http://www.rkd.nl/rkddb/dispatcher.aspx?action=search&database=ChoiceArtists&search=priref=45818 in de databases van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie”; http://www.smitruhland.net/getperson.php?personID=I209&tree=ruhland; https://hedendaagsesieraden.nl/2017/11/30/bert-nienhuis/
DUTCH SILVER BOWL
Lodewijk Willem van Kooten jr., Amsterdam, 1935
572 gr., diameter 27 cm.
The deep circular bowl is chased with a décor of six large hearts, connected by reclining ovals on a matted background. At the bottom six stylized plain leaves are applied, issuing six scroll supports. Fully marked on the rim at the reverse and struck with the retailer’s mark LW van Kooten, Amsterdam.
Lodewijk Willem van Kooten (29 April 1903 – 28 November 1972) was the son of the goldsmith and jeweller Lodewijk Willem (Louis) van Kooten (1875–1949) and Elisabeth Georgine Meijer (1880–1946), daughter of an Amsterdam silversmith family. The Van Kooten family business was located at Nieuwe Spiegelstraat 32 and later at Kerkstraat 150, where there was both living space and a large studio space. At school, Lody turned out to be very good at drawing. His creativity and interest in art were stimulated by his aunt Margaretha Verwey, a sister of the author Albert Verwey. Her handicraft shop was located at Nieuwe Spiegelstraat 64/66, nearby his parental home. She advised him to go to the State Academy. As a 16-year-old, Lody ended up with Professor Antoon Derkinderen on the Stadhouderskade. Through this professor and his aunt, who were both members of the Wahanalogue of the Theosophical Faculty in Amsterdam, he came into contact with theosophical ideas. After Margaretha's move to Blaricum in 1920, Lody visited her regularly and came into contact with various artists from Laren and Blaricum, including the young painter and etcher Jan Koeman, who lived with his wife on the Torenlaan in Blaricum. The contacts with Jan Koeman were so positive that Lody soon said goodbye to the academy in Amsterdam and started his apprenticeship with him. He does this in the weekends, because during the normal working days he learns the gold and silversmith's craft with his father Louis and his uncle Pieter Christoffel in the parental business in the Kerkstraat in Amsterdam.
In 1922 he left for a study trip to France and did not return until 1925. After his return to the Netherlands, he started to focus more on the design and manufacture of forged bronze and silver consumer goods and applied items. He also started carving during this period. After his short-lived marriage in 1928, he and his first wife went to live in a villa designed by Berlage, La Fulica, Torenlaan 31 in Blaricum, a gift from his parents. After the divorce, he continued to live there. At that time he joined the Laren painters' circle, of which he soon takes on the role of secretary-treasurer and in this capacity organizes several art exhibitions in the well-known Laren Hotel Hamdorff. He would continue in this position until just before the start of the Second World War, despite his extremely busy work and periods abroad.
In the meantime, he produced a considerable number of silver utensils in the hand-forged style, a mixture of Dutch New Style and Art Deco, including a large number of bowls, trays, bonbon bowls, candlesticks, tea and coffee sets, smoking sets, toilet sets, ashtrays, cups and also cutlery. In 1930 he was asked by his father Louis to send some silver objects (cups and bowls) to the seventeenth Biennale Venezia 1930, for which he received a "Diploma di Partecipatione"; His silverware is seen as an innovative success and widely praised. From about 1930 onwards he also worked as a technical advisor for a Belgian business friend and old French friend of father Louis, the firm Wolfers Frères in Brussels, in addition to his work in the parental business in Amsterdam and his art production in his home/studio in Blaricum. He would continue to do this intermittently until 1939.
Because of this Belgian situation, he travelled between the Netherlands, Belgium and France and had a lot of international contacts. This was one of the reasons why he was asked to submit an entry to the "Exposition Internationale des Arts & Techniques 1937" in Paris. Here he sent in only one object, a silver bonbonniere. However, he won a prize with this, because this one piece turned out to be worth the silver medal and the accompanying "Diplome de Medaille d' Argent". This versatile artist is referred to as a "goldsmith, graphic artist, designer, painter, watercolourist, etcher, draughtsman, pen artist, pastellist, sculptor, enameller, and medallist" who made utensils with wood, bronze, stone, silver and gold. From 1937 to 1964 he lived in Amsterdam and after 1964 in De Koog on the isle of Texel. He died in 1972.
-Particuliere collectie, Nederland
-T.M. Eliëns, Dutch Decorative Arts, 1880-1940, Battledore Ltd, 1997, p. 223