ZILVEREN THEEPOT
Jan Verdoes,
Haarlem,
1755
285 gram, 16,5 cm hoog
Jan Verdoes (c. 1703- 1768) werd geboren rond 1703 als zoon van Jan en Anna van der Heyden. In 1732 trouwde hij met Lena Witman en woonde in de Begijnensteeg te Haarlem. In 1735 werd hij lid van het Haarlemse gilde en was werkzaam als zilversmid te Haarlem tussen 1735 en 1768. Van hem zijn twee meestertekens bekend. IV en IVD. Hij was vervaardiger van servieswerk en katholiek kerkzilver. Op een lijst uit 1745 van de Generaliteits Muntkamer wordt hij als werkmeester-grootwerker aan het Spaarne vermeld. Zijn oeuvre is zeer divers.[1]
Theecultuur in Nederland
Het gebruik van thee hebben we in Nederland te danken aan de zeventiende-eeuwse koopvaardijvaarders van de VOC, die in China en Japan in aanraking kwamen met deze lekkere drank. Zij zagen handel in dit product en transporteerden grote hoeveelheden naar met name Amsterdam, waar de thee in pakhuizen werd opgeslagen en daarna voor hoge bedragen werd geveild. Thee was daardoor tot de eerste helft van de achttiende eeuw een drank voor uitsluitend de zeer welgestelden. Aanvankelijk werd thee zelfs als medicijn beschouwd, gepropageerd door artsen als Anthoni van Leeuwenhoek, Boerhave, Tulp en Bontekoe. Thee zou het bloed zuiveren en de geest verhelderen en vooral de kas van de aandeelhouders van de VOC spekken. Aan het einde van de zeventiende eeuw werd de drank als genotmiddel genuttigd door veelal deftige dames, die theekransjes organiseerden. Het theegebruik begon in de achttiende eeuw steeds meer in zwang te raken. Er werden zelfs speciale ruimtes in huis en buitenshuis ingericht met een theetafel met alles erop en eraan. De theekoepels bij de buitenplaatsen o.a. aan de Vecht zijn daar nog een blijvend voorbeeld van.
Het theegerei bestond voornamelijk uit kostbare porseleinen en zilveren voorwerpen, die de hoge prijs van de thee nog eens onderstreepten. Zilversmeden kregen de opdracht kleine zilveren trekpotjes te vervaardigen en grote zilveren waterketels op komfoor, die dienden om heet water bij te schenken op de sterk gezette thee in het trekpotje. Ook zilveren theebussen met slotje en theekisten met diverse theebussen erin werden besteld. De theekisten bevatten meestal drie bussen, voor twee soorten thee met de meng-bus in het midden.
[1] Voet 1928 nr. 120 en 121, p. 94. Citroen 1988 nr. 158, p. 51, 124
DUTCH SILVER TEAPOT
Jan Verdoes, Haarlem, 1755
285 grams; 16,5 cm high
The baluster-shaped teapot, whose body and detachable lid are chased with Daniel Marot motifs, such as shells, lambrequins and scrolling foliage, stands elevated on a round plain base. The silver volute-shaped handle is applied on top with a shell motif followed by a sloping pearl border. The slightly curved spout is faceted. On the inside of the base the initials MPVD and WAV are engraved. Fully marked on the reverse of the body and displaying an assay stripe.
Jan Verdoes (c. 1703- 1768), born around 1703 as son of Jan Verdoes and Anna van der Heyden, married Lena Witman in 1732 and lived in the Begijnsteeg in Haarlem. In 1735 he became a member of the Haarlem silversmiths’ guild and was active as a service worker and maker of Catholic church silver until 1768. Two maker’s marks are known of him. IV and IVD. On a list from 1745 of the Generaliteits Muntkamer he is mentioned as a work master-service worker at the Spaarne. His oeuvre is very diverse.
Tea culture in the Netherlands
Due to merchants of the East India Company (VOC), who came across tea ceremonies in China and Japan, tea was introduced in the Netherlands. They saw potential in this commodity and started transporting large quantities to Amsterdam, where it was stored in canal houses and then auctioned at high prices. Therefore, tea used to be an exclusive drink for the higher classes. Initially, tea was considered to be a medicinal beverage, which was promoted by doctors like Anthoni van Leeuwenhoek, Boerhave, Tulp and Bontekoe. Tea would purify the blood, stimulate the mind and thus enrich the East India Company stakeholders. At the end of the seventeenth century tea was still a luxury product, drunk by wealthy ladies, who organised tea parties. In the beginning of the eighteenth century the popularity of tea increased. A special room in the house and even outside the house was furnished with a tea table and all the necessary accessories. Still standing tea domes at the river Vecht are relics of our tea drinking past.
The accessories consisted of precious porcelain and silver items, which stressed the high status of tea.
Silversmiths were commissioned to make small silver pots and large silver water kettles with burners on stands. Hot water from the latter ones was poured into the small silver pots, containing the tea. Furthermore, tea caddies (with locks) and tea chests with two or three silver caddies were ordered, for several tea blends.
-E. Voet jr., Haarlemsche Goud- en Zilversmeden en Hunne merken, Haarlem, 1928
-K.A. Citroen, Haarlemse zilversmeden en hun merken, Haarlem, 1988